Wonen in een duurzame wijk, hoe dan?

Leestijd: 4 – 5 minuten, door: Merle Savelsberg

Mensen en organisaties zijn dagelijks bezig om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Dit doen ze met een hoop enthousiasme en innovatieve ideeën. Het versneld toepassen van ‘best practice’ voorbeelden in de woningbouw vraagt om advies op maat. Een van de Europese onderzoeksprojecten waar ik momenteel aan werk, concentreert zich nu op het bundelen van veertig jaar aan kennis en ervaring om dit advies te geven (1).  

Willen we de bestaande bouw vòòr 2050 verduurzamen, dan is het nu tijd voor actie. Als we naar Nederland als geheel kijken, spreken we over het verduurzamen van 1000 woningen per dag. Dit is nodig om de doelstellingen van 2050 te halen. Om een beeld te schetsen: de huidige nieuwbouw capaciteit levert dagelijks 160 nieuwe woningen op. Een tempoverschil van 7 keer! Daarom is het van belang om niet steeds opnieuw te beginnen, maar slim gebruik te maken van wat al bedacht is. Daarbij gaat het niet alleen om woningen, bij de aanpak van wijken, buurten en complexen speelt de stedenbouwkundige kwaliteit een dominante rol. Uiteindelijk moet de stedenbouwkundige kwaliteit goed zijn, wil er met waarde voor de langere termijn in bestaande woningen geïnvesteerd worden. Alleen kijken naar woningen als het gaat om verduurzamen heeft dus geen zin, ook de openbare ruimte is toe aan een opwaardering door vergroening en vernieuwing (2, p7-9).

De stad kun je zien als een levend organisme. Wanneer we spreken van een stad, hebben we het niet alleen over de bebouwing, maar over alles wat de stad omvat: het gebruik, de bebouwing, de openbare ruimte, de stadsplattegrond en het grondgebied (3). Het samenspel van deze verschillende onderdelen moet op orde zijn om een plek te creëren waar het prettig is om te wonen. In een bestaande stad heb je altijd te maken met randvoorwaarden: de huidige bebouwing en zijn omgeving. Deze vormen de kaders voor het inrichten van de openbare ruimte. En deze kaders kan men soms terug traceren tot eeuwen geleden.

Maar om te weten hoe we kunnen verduurzamen, moeten we weten waar we vandaan komen. In Nederland zijn er ingrijpende periodes geweest, die een grote invloed op onze steden hebben achtergelaten: de tuindorpen van voor de oorlog, de doorzonwoningen uit de jaren ’60 en de bloemkoolwijken van de jaren ’70 en ’80. Deze drie perioden vormen samen het merendeel van onze woningvoorraad.

Het tuindorp kennen we voornamelijk als fabrieksdorp of mijnwerkerskolonie. Het stond voor geborgenheid. De combinatie van zowel het groene, open karakter van de natuur als de stad moest ervoor zorgen dat men hier tot rust kon komen. Hier ontstonden de corporaties met hun sociale woningbouw. Na de oorlog zijn de meeste tuindorpen gerenoveerd zonder de kwaliteiten van de wijk in acht te nemen. En tot op de dag van vandaag zijn deze gevolgen merkbaar in de vooroorlogse wijken en proberen we als stedenbouwkundigen de problemen op te lossen (2, p19-21).

Waar het tuindorp geborgenheid en rust moest creëren in de steeds drukker en groter wordende stad, moest er in de jaren ’60 massaal gebouwd worden. Hieruit ontstonden de doorzonwoningen. Na de oorlog was er een woningtekort ontstaan. Het idee van de doorzonwoning was uniformiteit waarmee dit type woningen snel en veel gebouwd konden worden. Niet alleen uniformiteit van plattegrond, maar ook van beeld en grootte. Waar in de tuindorpen lokale ondernemers nog plekken innamen, kwam er een harde scheiding tussen wonen en werken in deze wijken. In de naoorlogse visie van het stedelijk landschap was ieder plekje toegewezen aan een bepaalde functie. Of het nou wonen of groen was. Er werd niets meer aan het toeval overgelaten (2, p51-67).

In de jaren ’70 en ’80 zijn de zogenoemde bloemkoolwijken ontstaan. Deze nieuwe uitbreidingswijken worden gekenmerkt door zijn erven die naar binnen gekeerd zijn. Het was zoeken naar geborgenheid, knusheid en kindvriendelijkheid. Bergingen stonden aan voorkanten van woningen en entrees via de keuken waren de normaalste zaak van de wereld. Er was uniformiteit in materialen, textuur en detailleringen, maar er werd gespeeld met massa en daken. Inmiddels vond er ook een verschuiving plaats in het bezit. Waar voorheen het merendeel van de bewoners in (sociale) huurwoningen zat, had nu een groot deel de woningen gekocht en was dit privébezit geworden. Maar deze erven die voor geborgenheid en knusheid moesten zorgen, zorgden juist voor minder toezicht op de erven en dus op de kinderen. Het zijn plekken geworden waar niemand zich echt om bekommert. Door de opzet van deze bloemkoolwijken is er minder tot weinig ruimte voor de grotere, kindvriendelijke parken. Je ziet dat de openbare ruimte alleen in de vorm van de ontsluitingswegen en knooppunten wordt gebruikt. Een eigen ruimte om tot rust te komen, kent het niet meer (2, p89-103)

Inmiddels is de stad een cluster van die verschillende bouwstijlen, typologieën en idealen geworden. Sommige wijken zien er schitterend uit en spelen in op de woonwensen van zijn bewoners, terwijl andere wijken, ondanks de idealen en kwaliteiten van de bouwperiode er alleen maar op achteruit zijn gegaan. Hoe verduurzamen we deze wijken? Is er een perfecte methode, een ideale manier om de stad te herstellen en eer te doen aan al die verschillende bouwperioden die hem hebben gevormd?

Door de verschuiving van het woningbezit naar de particuliere woningeigenaar wordt dit steeds ingewikkelder. Zo heeft ieder zijn eigen wensen, voorkeuren, smaak en tempo. Dat maakt het ingewikkeld om de woningen gezamenlijk te verduurzamen, laat staan om gezamenlijk de openbare ruimte aan te pakken. De particuliere woningeigenaar moet immers ook zelf zorgen voor de verduurzaming van zijn woning. De gemeente kan hem wel op gang helpen met subsidies, maar er is geen overkoepelend orgaan die tegen hem zegt: “morgen gaan we zonnepanelen aanbrengen op het dak en wordt de spouw na-geïsoleerd”. En dan hebben we het alleen over de woning. Dan hebben we het nog niet eens over de openbare ruimte waarin de woningen staan.

Eerder noemde ik al dat de stad niet alleen uit bebouwing bestaat. Het gebruik, de openbare ruimte, de stadsplattegrond en het grondgebied zijn net zozeer onderdeel van het stadsweefsel. Niet alleen de particuliere woning-eigenaar is verantwoordelijk voor deze verduurzaming. We moeten dit samen doen. Maar wie is verantwoordelijk voor de gezonde, duurzame stad van de toekomst?

In een volgend artikel zal ik een poging doen om de hierboven gestelde vragen te beantwoorden.

Bronnen

  1. Aftrap Europees Onderzoeksproject Re-Modulees, https://www.bouwhulp.nl/actueel/aftrap-europees-onderzoeksproject-re-modulees
  2. Traktaat “voetafdrukken van de samenleving” door Yuri van Bergen en Sandra Arts
  3. Urban value proposition of industrial built heritage – Scientific Figure on ResearchGate. Available from: https://www.researchgate.net/figure/Figuur-5-Stadslagen-respectievelijk-voor-de-Stadsplattegrond-Openbare-Ruimte-en_fig1_307680830 [accessed 6 Jul, 2021]

Deel dit artikel: